+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Romeinen
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 52 %
Rom. 8
8:1 Zij 1) die ‘in Christus Jezus’ zijn
hoeven zich dus niet veroordeeld te voelen
door hun afhankelijkheid van de macht van de zonde.
2 Want de wet van de Geest
- van het leven in verbondenheid met Christus Jezus –
heeft je vrijgemaakt
van de wet van de zonde, van de dood.
3 Voor de aloude wet was dat onmogelijk,
die liep stuk op de zwakheid van het vlees –
toen heeft God zijn eigen zoon gestuurd,
die werd net zo als het vlees met die zonde,
en zo heeft Hij het oordeel voltrokken
over de zonde in het vlees.
4 Opdat de rechtvaardigheid van de wet in ons wordt vervuld,
die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.
5 Want zij die volgens het vlees leven
streven naar wat hoort bij het vlees,
maar zij die volgens de geest leven
streven naar wat hoort bij de geest.
6 Want het streven van het vlees is: dood,
maar het streven van de geest: leven en vrede.
7 Daarom staat het streven van het vlees
vijandig tegenover God,
het onderwerpt zich niet aan de wet van God,
en dat kán het ook niet:
8 zij die ‘in het vlees’ zijn
kunnen God geen plezier geven.
9 Maar jullie –
jullie zijn niet ‘in het vlees’,
maar ‘in de Geest’,
omdat Gods geest ‘in jullie’ woont;
maar als iemand Christus’ geest niet heeft -
die is niet van hem.
10 Maar als Christus ‘in jullie’ is,
is het lichaam wel dood
- door zonde -,
maar is de geest een en al leven
- omdat God je tot rechtvaardigen gemaakt heeft.
11 Als de Geest van God
die Jezus opgewekt heeft
– weg van de doden -,
‘in jullie’ woont,
zal die ook jullie sterfelijke lichamen levend maken
door zijn Geest die ‘in jullie’ inwoont.
14 Allen die zich door Gods Geest laten leiden
zijn zonen-en-dochters van God.
15 Want jullie hebben niet een geest van slavernij ontvangen,
om opnieuw in vrees te leven,
maar jullie hebben een geest ontvangen
waarin jullie dochters-en-zonen zijn,
door wie wij het uitroepen: Abba!, Vader!
16 Die Geest zelf getuigt met onze eigen geest mee
dat wij kinderen van God zijn.
17 Maar als we kinderen zijn,
dan ook erfgenamen:
erfgenamen van God, mede-erfgenamen van Christus,
omdat we met hem lijden
om ook met hem eer te ontvangen..
18 Want ik reken hiermee:
alles wat wij in de tijd van nu lijden weegt niet op
tegen de komende eer die ons onthuld zal worden..!
19 Want daarnaar is er in de schepping een reikhalzend verlangen –
die wacht op de onthulling van Gods zonen-en-dochters.
20 Want aan zinloosheid is de schepping onderworpen,
niet omdat ze dat wil,
maar door hem die haar daaraan onderwerpt –
maar met hoop:
21 dat ook de schepping zelf bevrijd zal worden
van de verslaafdheid aan de vernietiging –
om de vrijheid te ontvangen:
de eer van Gods kinderen!
22 Want wij weten
dat heel de schepping tot nu toe mee zucht en in weeën is.
23 En dat niet alleen, maar ook wijzelf –
ook al hebben wij al de eerste oogst van de Geest -
ook wijzelf zuchten in onszelf,
zolang we er nog op wachten
dat we tot zonen-en-dochters gemaakt worden:
de verlossing van ons lichaam.
24 Want tot die hoop zijn wij bevrijd...! –
maar hoop die gezien wordt is geen hoop,
want wie hoopt er nog op wat hij al kan zien?
25 Maar als we hopen op wat we niet zien,
wachten we er met volharding op.
26 Zo is het ook met de Geest:
die neemt onze zwakheid op zich.
Want wij weten niet wat wij zullen bidden
- zoals het past -,
maar de Geest zelf komt voor ons op
met onuitsprekelijke verzuchtingen...
27 Hij die de harten peilt weet wel wat de Geest nastreeft –
dat zij opkomt voor heiligen, zoals God dat wil.
28 Dit weten wij:
voor hen die God liefhebben werkt alles mee ten goede,
voor hen die volgens zijn voornemen geroepen zijn.
29 Vantevoren kende Hij hen al,
en Hij heeft hen ook vantevoren ervoor bestemd
om het evenbeeld te worden van zijn zoon,
zodat die de eerstgeborene zal zijn tussen vele broeders-en-zusters.
30 Hen die Hij daarvoor vantevoren bestemd heeft,
die heeft Hij ook geroepen;
en hen die Hij geroepen heeft,
die heeft Hij ook recht gedaan;
en hen die Hij recht gedaan heeft,
die heeft Hij ook eer gegeven.
31 Wat 2) zullen wij daarover zeggen?
Indien God voor ons is, wie is dan tegen ons?
32 Hij die zijn eigen zoon niet heeft gespaard,
maar hem heeft prijsgegeven voor ons allen,
hoe zal Hij niet met hem
het alles aan ons schenken?
33 Wie zal uitverkorenen van God beschuldigen?
God is degene die rechtvaardig maakt.
34 Wie veroordeelt?
Christus (Jezus) die gestorven is,
meer nog: die opgewekt is,
die bovendien aan de rechterhand van God is,
die ook voor ons pleit.
35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?
Verdrukking, benauwing, vervolging,
honger, naakheid, gevaar of het zwaard?
36 Zoals geschreven staat:
‘Wegens U worden wij de de ganse dag gedood.
Wij worden beschouwd als schapen voor de slacht’.
37 Maar in dat alles zijn wij volkomen overwinnaars,
door hem die ons heeft liefgehad.
38 Want ik ben er zeker van dat dood noch leven,
engelen noch overheden,
noch tegenwoordige, noch toekomstige,
noch machten,
39 noch hoogte, noch diepte,
noch enig ander schepsel,
ons zal kunnen scheiden van de liefde van God,
die is in Christus Jezus, onze Heer.

1vertaling van Harry Pals
2vertaling van Jaap Goorhuis